Ontkenning van kindermishandeling

19 Augustus 2014 door dr. Jan Willems

Ontkenning van onwelkome feiten is een bekend en belangrijk fenomeen waarmee mensen en hele maatschappijen zich op de been houden. Soms voor korte tijd, soms een leven lang, of over meerdere generaties. Ontkenning kent vele vormen: bagatelliseren, rationaliseren, projecteren, loochenen, verdringen, vluchten in ideologieën, zich vastklampen aan hele en halve leugens en zelfbedrog. Ontkenning kan tijdelijk een nuttige functie hebben, een doekje voor het bloeden zijn, of een stapel doeken, maar vroeg of laat steken de onderdrukte persoonlijke of maatschappelijke spoken toch weer hun akelige koppen op. Een gevoelige snaar wordt geraakt. De vlam schiet in de pan. Met sommige feiten uit het persoonlijke of maatschappelijke verleden, of heden, willen we gewoon niet geconfronteerd worden. De pijn is te groot, de angst te overweldigend, verbale of zelfs fysieke agressie is dan vaak het eerste afweermiddel waarnaar gegrepen wordt.

Al dertig jaar onderzoek ik het fenomeen kindermishandeling. Dat is uiteraard niet mogelijk zonder eerst afgerekend te hebben met de persoonlijke spoken uit je eigen jeugd en verleden. Ontkenning is stilstand. Als persoon groei je pas weer als eerst beangstigende beelden of onaangename feiten onder ogen worden gezien. Dat geldt óók voor maatschappelijke verandering. Die is pas echt mogelijk als niet meer wordt weggekeken van grootschalige en grove mensenrechtenschendingen in heden en verleden. Eén zo’n grootschalige en grove mensenrechtenschending is de kindermishandeling. Nog steeds. Ook in Nederland.

Al twintig jaar publiceer ik over kindermishandeling en geef ik lezingen en colleges. Intussen zijn de keren dat ik naar aanleiding van publicaties of lezingen met persoonlijke of maatschappelijke spoken van lezers of toehoorders te maken kreeg, niet meer te tellen. Hoog tijd om eens in kaart te brengen op welke onderdelen of aspecten van kindermishandeling ontkenning bestaat en toeslaat. Ik heb inmiddels een tiental ‘ontkenningen’ onderscheiden, die ik verder wil uitdiepen in het kader van het onderzoeksproject van het Maastrichts Centrum voor de Rechten van de Mens naar ontkenning (denial) van grootschalige en grove mensenrechtenschendingen. Dit project heet Denialism and Human Rights en daarbinnen onderzoek ik de tien ‘denialisms’ met betrekking tot kindermishandeling.

Op deze plaats zal ik de vier belangrijkste aanstippen waarmee ik nog geregeld wordt geconfronteerd. Ten eerste: ontkenning met betrekking tot de definitie van kindermishandeling. Wie ook ernstige vormen van vermijdbare kinderbeschadiging door ouderlijk toedoen of nalaten buiten deze definitie wil houden, kan beter eerst te rade gaan bij de LONGSCAN classificatie  en bij General Comment 13 (2011) van het Kinderrechtencomité.

Ten tweede: ontkenning met betrekking tot de omvang van kindermishandeling. De cijfers zijn schrikbarend, en bovendien nogal uiteenlopend, afhankelijk van het soort onderzoek. Wie zich wil oriënteren, dient verschillende studies te raadplegen: de Nederlandse SOM 2007  en NPM-2010, onderzoek verschenen in The Lancet 2008 en gegevens uit 2013 van de NSPCC. De percentages variëren van ruim 3% van alle kinderen per jaar (120.000 in Nederland; NPM-2010) tot een kwart of zelfs meer dan een derde over de hele jeugd (NSPCC, SOM). Veiligheidshalve wordt uitgegaan van grofweg 10% per jaar in rijke landen (350.000 kinderen in Nederland; The Lancet/BBC). Het gaat dan om ernstige vormen van geweld, verwaarlozing of misbruik.

Ten derde: ontkenning met betrekking tot de ernst van de gevolgen van kindermishandeling. Persoonlijke en maatschappelijke spoken zullen er geen boodschap aan hebben maar wetenschappelijk gezien is hier geen enkele ruimte voor ontkenning blijkens met name de gegevens uit de diverse onderzoeken van de ACE Study en van het Center on the Developing Child van Harvard University. Propageerders van gelijkwaardig ouderschap redeneren het belang van het kind weg, bijvoorbeeld door omgang met beide ouders per definitie tot belang van het kind te verklaren, en aldus een mogelijk beschadigende ouder over één kam te scheren met een beschermende of meer sensitieve ouder. Maar het ondergeschikt maken van het belang van het kind aan de belangen van volwassenen is niet alleen een schending van kinderrechten maar leidt al snel tot kindermishandeling. De volgende ontkenning is dan het wegkijken of wegredeneren van de ernst van de gevolgen daarvan. Ook over het belang van het kind heeft het Kinderrechtencomité, in General Comment 14 (2013), zijn licht laten schijnen.

Ten vierde: de bloedbandmythe. Deze traditionele mythe, tegenwoordig in de moderne variant van de DNA-mythe, betreft de ontkenning van het primaire belang van de gehechtheidsband. Ook in Nederland is ruim een derde van heel jonge kinderen niet veilig gehecht. Veilige gehechtheid is niet een zaak van biologie (je bloedeigen kind of de helft van je DNA) maar van intensieve en sensitieve interactie tussen ouderfiguren en baby’s en peuters. In een uitspraak van 22 mei 2012 gaf de Groningse rechtbank aan dat gelukkig goed te hebben begrepen. De rechtbank volgde de conclusies van de ‘deskundigen’ niet en gaf aan dat zij “het door de deskundigen gehanteerde criterium, de bloedband, niet juist acht.” Helaas volgen rechters als regel ‘deskundigen’ wel.

In de lange reactie van Kik de Jong op mijn eerste blog komen alle vier ‘denialisms’ voorbij, aan de hand van stromannen en spokenfluisteraars. Niet iedereen die negatieve ervaringen met jeugdzorg heeft, weet deze even goed, en vanuit voldoende zelfinzicht, te onderbouwen. Dat is jammer omdat jeugdzorg en kinderbescherming in Nederland daar niet beter door worden. Maar misschien vooral omdat persoonlijke en maatschappelijke spoken er alleen maar door worden gevoed.